Bij de opzet van het leer-luisterboek zijn drie principes van belang: 

• Een in omvang sterk begrensd woordmateriaal
• Voortgang in kleine stappen met opzettelijke herhalingen 
• Geïmpliceerd overbrengen van grammatica (lidwoord, enkelvoud, meervoud) en oefenen met de eerste werkwoordverbuigingen (1e en 3e persoon enkelvoud en meervoud, scheidbare werkwoorden)

In dit leer- en lusiterboek zijn de volgende thema's uit het dagelijks leven opgenomen:

• Op school
  Hierin komen de leerlingen met onderwerpen in aanraking waarmee ze vanaf het begin elke dag geconfronteerd worden (en die daarom zo snel mogelijk in het taalgebruik van elke dag opgenomen dienen te worden) en die ze elke dag moeten gebruiken (voorwerpen in de klas, in de schooltas, in de etui, enz.). De kinderen leren de werkwoorden die bij de belangrijkste activiteiten in de klas, in de pauze en in de gymzaal horen.
• Dit ben ik
  Dit bestaat uit meerdere subthema’s. Mijn lichaam, ziekten en gevoelens worden als eerste in thema gebracht, zodat de leerlingen over zichzelf kunnen praten. Hierop volgen eenheden over persoonlijke voorkeuren in de vrijetijdsbesteding, eten en drinken, kleding. De subthema’s weer, kalender en seizoenen sluiten hierop aan.
• Wonen
  Dit thema gaat in op het leven buiten de school en de persoonlijke leefomgeving van de kinderen. 
• In de stad
  Hierin leren de kinderen belangrijke begrippen uit het stadsleven (winkels, voertuigen, beroepen…) en worden ze taalkundig vertrouwd gemaakt met dagelijkse situaties (bijvoorbeeld inkopen doen).

Voortgang binnen het thema:

• Invoering van concrete begrippen: (steeds 10 zelfstandige naamwoorden met lidwoorden): de tafel, de stoel, het schoolbord
• Herhaling van de zelfstandige naamwoorden in eenvoudige zinnen: Dit is de tafel. Dit is de stoel. Dit is het schoolbord.
• Syntactische verbreding in kleine stappen, bijvoorbeeld via kenmerken: Het schoolbord is groen. De viltstift is rood. 
• Invoering van activiteiten (steeds 10 volle werkwoorden): lezen, schrijven, plakken, eten 
• Herhaling van de werkwoorden in eenvoudige zinnen en vervoegingen (1e en 3e persoon enkelvoud en meervoud): Ik kleur. De jongen schrijft. Wij spelen. De kinderen eten. 
• Syntactische verbreding in kleine stappen, bijvoorbeeld via plaatsbepalingen: De kinderen lezen in de klas. De kinderen eten op het schoolplein.